Blog: De SDGs en de donuteconomie

Worldconnectors’ stagiair Renske Buisman bespreekt hoe Kate Raworth’s theorie over de donuteconomie en de SDGs zich tot elkaar verhouden. Is de donuteconomie een handige tool om de SDGs te bereiken of spreken de twee elkaar juist tegen?

De theorie en het boek over de donuteconomie van Kate Raworth hebben ontzettend veel aandacht gekregen: Raworth sprak in de Tweede Kamer, er was een documentaire van Tegenlicht, debatavonden door het hele land en artikelen in bijna alle grote kranten. Ze stelt een nieuw economisch model voor, als alternatief voor het huidige model dat grote ecologische schade veroorzaakt. Aan de economie die Raworth voorstelt, zit zowel een binnen- als een buitengrens, met daartussen de “veilige en rechtvaardige ruimte” voor de economie, in de vorm van een soort donut. De binnengrens van die donut wordt bepaald door verschillende indicatoren die het minimum moeten aangeven van een goed, menswaardig bestaan, zoals toegang tot voedsel, vrede, werk, huisvesting, elektriciteit en onderwijs. Deze indicatoren zijn bepaald op basis van de sociale prioriteiten van overheden voor de Rio +20 Conferentie in 2012. Aan de buitengrens zitten de negen planetaire grenzen zoals vastgesteld door Rockström et al., waaronder de CO2-concentratie, verzuring van de oceaan en verlies van biodiversiteit.

Om te zorgen dat de economie binnen die grenzen functioneert, zegt Raworth dat het noodzakelijk is om de focus op groei los te laten en om de economie op een andere manier in te richten en te bekijken, met meer hergebruik van grondstoffen, minder sociaaleconomische ongelijkheid en meer aandacht voor activiteit die geen geld opbrengt, zoals mantelzorg. Zij stelt hierbij een economisch model voor dat is ingebed als een systeem in de aarde – en dus onderhevig aan ecologische grenzen. In de kern van dit systeem zit niet alleen de markt, maar ook huishoudens, de staat en de commons.

De grenzen van de donuteconomie doen op veel manieren denken aan de indicatoren van de SDGs: aan de ene kant is er de nadruk op het voldoen aan de basisbehoeften van iedereen, zowel in de binnenring van de donut als bij SDGs zoals SDG 1 (armoede), 2 (honger) en 3 (gezondheid). Daarnaast hebben beide kaders hierbij aandacht voor het belang van onderwijs, gendergelijkheid en betrouwbare instituties. Aan de andere kant zit bij allebei een focus op duurzaamheid en klimaatverandering en proberen zij te zorgen dat ecologische grenzen in acht genomen worden. Daarom lijkt het alsof de twee een ideale combinatie zijn: de SDGs als praktische, internationaal gedragen doelen en de donuteconomie als economische onderbouwing die het behalen van de doelen ondersteunt.

Voor een deel klopt dit: Raworth geeft in haar boek aan dat haar model van de donuteconomie bij de onderhandelingen voor het tot stand komen van de SDGs gebruikt werd als leidraad en visualisering van waar de doelen toe moeten leiden. De twee zijn dus nauw verweven. Echter, de SDGs en Raworth’s theorie spreken elkaar op een aantal cruciale punten ook tegen. Zo wordt in SDG 8 economische groei als doel gesteld, terwijl de focus op groei van het bbp volgens Raworth juist een van de meest schadelijke economische ideeën van deze tijd is. Zo wordt in de omschrijving van dit doel gesproken over “aanhoudende, inclusieve en duurzame economische groei”, waar Raworth zich juist zeer kritisch uitlaat over dit soort termen. Volgens Raworth is het gebrek aan een echt ander doel dan groei – weliswaar in verschillende smaken, maar hoe dan ook groei – een teken van hoe vastgeroest we zitten in ons huidige economische model, en van een gebrek aan fantasie over hoe de economie er anders uit zou kunnen zien.

Volgens Raworth kan economische groei weliswaar voordelen hebben voor landen waar inkomens heel erg laag zijn, maar is een neutralere houding ten opzichte van groei vele malen beter. Zij stelt dat het belang van bbp-groei uiteindelijk veel kleiner is dan het belang van een gelijke verdeling van inkomens en bezit, met aandacht voor sociaal en natuurlijk kapitaal naast financieel kapitaal. Bovendien zou volgens Raworth het functioneren van de economie losgekoppeld moeten worden van economische groei. Daarom zijn de SDGs en de theorie van Raworth op dit punt uiteindelijk niet volledig met elkaar te rijmen, ondanks de nuance die wordt aangebracht in de subdoelen van dit doel, zoals dat economische groei losgekoppeld moet worden van de achteruitgang van het milieu.

Hiervoor worden dan ook minder harde doelen gesteld in de SDGs: het ontkoppelen van impact op het milieu is een streven, maar in hoeverre dit moet gebeuren, blijft onduidelijk; de verzuring van oceanen moet geminimaliseerd en aangepakt worden, maar hiervoor is geen deadline of concreet doel aangegeven, terwijl Raworth hiervoor wel een duidelijk gekwantificeerde grens aangeeft. Daarom gaan, zoals Raworth zelf in een blog stelt, deze doelen voor haar niet ver genoeg. Zij toont zich bezorgd over het gebrek aan aandacht voor wetenschappelijk vastgestelde ecologische grenzen die nu al overschreden worden en die in Raworth’s model wel de nadruk krijgen.

Het is van belang om dit wel op deze manier te meten en om deze doelen dus op te nemen in de SDGs; elke vermindering van CO2-uitstoot of verzuring van oceanen is positief, maar uiteindelijk moet er wel gestreefd worden naar een niveau van uitstoot dat op de lange termijn duurzaam is, met een economie die daarop aangepast is. In de SDGs wordt dan wel gestreefd naar het doel om opwarming te beperken tot 2˚C, maar de SDGs geven weinig richting aan hoe een economie eruit zou zien die dit op de lange termijn kan garanderen. In combinatie met het gebrek aan harde grenzen voor verschillende andere doelen lijkt het dus onwaarschijnlijk dat de SDGs voldoende zullen zijn voor een echt duurzame toekomst. Daarom zouden de planetaire grenzen als einddoel duidelijker als referentiepunt gebruikt moeten worden.

Toch kunnen de donuteconomie en de SDGs elkaar wel versterken; veel van de initiatieven die aanhaken op de SDGs passen ook goed binnen het model van de donuteconomie, en beleid geïnspireerd op Raworth’s theorie zal uiteindelijk ook voor bijna alle SDGs positief uitpakken. Uiteindelijk komt het streven van beiden toch dicht bij elkaar in de buurt en hebben de SDGs, zoals Raworth zelf zegt, “a doughnutty spirit”.

Afbeelding bovenaan: Plastic Doughnut. Door be-nn-y. Gebruikt onder CC BY 2.0.

Blog Hugo von Meijenfeldt – Lastige groene kerk? Nee, onze kinderen!

Als je wordt voorgeworpen dat je van de Groene Kerk bent, berg je dan maar. Niet als je bezig bent je kerkgenootschap te verduurzamen, wel als je de wereld wilt verbeteren. Dan regent het verwensingen: je bent een Zeloot die een einde wil maken aan alle levensplezier: vlees eten, sigaretten roken, betaalbare (mantel)pakken dragen, autorijden, naar vakantiebestemmingen vliegen.

Gelukkig is de Onderwijsraad de slachtoffers van deze hetze te hulp gekomen. Het is een vergissing om duurzaamheid een geloof of levensovertuiging te noemen. Daardoor kan duurzaamheid volgens de Raad ook niet als richting in het voortgezet onderwijs erkend worden, zoals de Stichting voor Duurzaam Onderwijs: O3-Nederland had gevraagd bij de Minister van OCW.

Het negatieve advies van de Onderwijsraad is niet zo verrassend als je van de brede duurzaamheidsdefinitie van Brundtland uit 1987 uitgaat. Die definitie spreekt van een ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen. De Raad haalt de SDGs hier zelfs expliciet bij. Inderdaad, dan is het geen levensbeschouwing, dan is het de openbare school.

Maar ook het nastreven van duurzaamheid in de smalle betekenis (groen, planeet, ecologie, milieu, fysieke leefomgeving) is volgens de Onderwijsraad geen levensbeschouwing te noemen: niet voldoende onderscheidend, niet één beweging. Misschien lukt het alleen als een echt radicale Groene Kerk wordt opgericht en vraagt eigen scholen te mogen oprichten. Maar dat kets vast af op het vereiste dat het één breed in de Nederlandse samenleving verankerde beweging moet zijn.

Geen aparte scholen voor duurzame ontwikkeling dus. Moeten de huidige scholen dan geen aandacht aan duurzame ontwikkeling schenken? De Onderwijsraad zegt een paar keer uitdrukkelijk en veelbetekenend dat die vraag niet aan de orde is, maar noemt toch wel wat voorbeelden van bestaande duurzame schoolse activiteiten. In opdracht van vier ministeries onderzocht Het Groene Brein dit veld in 2015, trof een sterke versnippering aan en deed de aanbeveling meer in een coalitie te institutionaliseren en regisseren.

In 2017 was de Coöperatie Leren voor Morgen een feit: leren voor duurzame ontwikkeling, binnen en buiten het onderwijssysteem, van peuter tot professional. De verbinding aan SDG 4 was eenvoudig te maken, met name subdoel 4.7: alle leerlingen verwerven kennis en vaardigheden om duurzame ontwikkeling te bevorderen, waarbij ook mensenrechten, geweldloosheid, wereldburgerschap, culturele diversiteit en de bijdrage van de cultuur de revue passeren. Het nieuwe kabinet maakte OCW primair verantwoordelijk.

Het is duidelijk. Er is geen Groene Kerk die vraagt hoe het zit met vlees, roken, kleren, auto’s en vliegen. Het zijn onze kinderen.

Dit artikel verscheen eerder op SDG Nederland, hét platform over de SDGs.

Foto: It’s Human Rights Day for Them, Too. United Nations Photo. Gebruikt onder CC BY-NC-ND 2.0.

Verslag Viering Earth Charter Day

Bekijk hieronder de korte film van de viering van International Earth Charter Day, georganiseerd door onze vrienden van Earth Charter Nederland.

Vrienden van Earth Charter Nederland, SBI, Inner Sense, Worldconnectors en speciale gasten kwamen bijeen op Landgoed Zonheuvel in Doorn. Ruud Lubbers werd herdacht met een ceremonie bij de esdoorn die hij bij Earth Charter+15 plantte, en met de presentatie van het boek “Herinneringen aan

Ruud Lubbers, Man van het Handvest van de Aarde.” Een aantal hoofdstukken uit dit boek zullen binnenkort op de site van Worldconnectors te vinden zijn.

Verslag Roundtable Voedsel 28 mei

 

Op 28 mei vond de tweede roundtable van Worldconnectors in 2018 plaats, rond het thema voedsel. Deze roundtable werd gehouden in Den Haag bij Instock, waar gebruik wordt gemaakt van de reststromen van supermarkten. Na het welkomstwoord door voorzitter Erik Thijs Wedershoven was er tijd voor de introductie van nieuwe leden, zoals onze nieuwe junior coordinator Ilyes Machkor. Daarna gaf Freke van Nimwegen een introductie van het concept achter Instock. 

 

Hierna was het woord aan Frederike Praasterink, die namens Worldconnectors and HAS hogeschool sprak over de verduurzaming van de voedselindustrie in Nederland. Zij gaf aan dat we ons nu vlak voor een kantelpunt bevinden, waar de economische baten van de voedselindustrie op korte termijn kleiner worden dan de kosten op de lange termijn, en waardoor systeeminnovatie cruciaal is.

 

 

Vervolgens was het tijd voor de presentatie “Towards a Dutch SDG Food Roadmap” van Michel Scholte namens True Price. Hij zag door het wegens de hitte geopende raam een “window of opportunity” naar het binnenhof, dat zich tegenover het pand van Instock bevindt. Daar werd tegelijkertijd de nota over ontwikkelingssamenwerking gepresenteerd, waarin veel aandacht is voor het thema voedsel. 

 

 

 

 

 

Hierna werd door Pytrik Reidsma het onderzoek Targets for Sustainable and Resilient Agriculture (TSARA) gepresenteerd, een verkenning van doelen en paden voor duurzame landbouw. 

 

Na deze presentaties was er ruimte voor reacties van Marian Geluk, Hans Eenhoorn, Bas Rüter en Inge Kauer.

 

 

 

 

 

 

 

 

In zijn reactie belichtte Hans Eenhoorn in een prachtig betoog de emotionele kant van het voedselvraagstuk.

 

 

 

 

 


 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Fotografie: Fatima Talal

Blog Nathalie Sanglier: “Benut vrouwelijk talent”

Een actueel maatschappelijk en politiek thema waar ik mij echt zorgen over maak, is de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen in de wereld en met name in de top van het bedrijfsleven en de politiek. Vorig jaar november werd bekend dat Nederland van plaats 16 naar plaats 32 is gezakt op de jaarlijkse ranglijst van het World Economic Forum. Dit betekent dat het slechter gaat met de gelijkheid in ons land. Vorige maand zei minister Van Engelshoven (Emancipatie) dat ondernemers en overheid extra inspanningen gaan leveren om het aantal vrouwen in de top versneld te verhogen. Hier ben ik heel erg blij mee, want ondanks het wettelijk streefcijfer van 30% en de maatschappelijke roep om meer vrouwen aan de top blijft het aandeel van vrouwen in bestuursfuncties laag. Maar waarom zijn vrouwen nog steeds ondervertegenwoordigd in de politiek en waarom hebben we nog nooit een vrouwelijke premier gehad? Ik denk dat het aanwezige talent onder vrouwen op dit moment onvoldoende wordt benut. We zien dat vrouwen eerder afstuderen en met hogere cijfers, maar dat ze later moeite krijgen om zorgtaken met hun werk te combineren.

Als voorzitter van TopFem zet ik mij in voor de ontwikkeling van jong vrouwelijk talent. Onze filosofie is gebaseerd op vijf kernprincipes: ambitie, empowerment, netwerk, mentorschap en leiderschapsontwikkeling. TopFem wil graag ambitieuze jonge vrouwen verbinden, versterken en begeleiden. Dit doen we door het aanbieden van twee programma’s: het Mentor&Network Programme en het Leadership Programme. Daarnaast organiseren we elke maand een netwerkevent in de vorm van een workshop of lezing. We bieden onze deelnemers een platform om te netwerken met peers, in contact te komen met interessante organisaties/bedrijven en hun potentieel te ontwikkelen. We leggen ze ook uit dat het kan: een topfunctie en een gezin, zolang je maar goede afspraken maakt met je partner en met jezelf.

Vanuit mijn werk voor TopFem merk ik dat veel bedrijven en organisaties graag in contact komen met onze ambitieuze studentes en young professionals en hun naam als werkgever voor vrouwelijk toptalent willen promoten. En dit is heel slim want meer diversiteit, andere gedachten en nieuwe invalshoeken helpen enorm bij het vinden van antwoorden op de uitdagingen van vandaag. Om de gelijkheid tussen mannen en vrouwen te vergroten, is het van belang dat we, zoals met zoveel zaken, samenwerken: de overheid, kennisinstellingen en het bedrijfsleven, mannen en vrouwen, jong en oud. Wat we vooral nodig hebben zijn rolmodellen die jonge ambitieuze vrouwen kunnen inspireren.

Vrouwelijk leiderschap, diversiteit en de empowerment van vrouwen zijn zaken waarvoor ik in actie kom en waaraan ik mij wil blijven committeren. Dat het talent aanwezig is, staat buiten kijf en daar word ik gelukkig elke dag weer aan herinnerd.

Hoe relevant is het Earth Charter in dit tijdperk, het Antropoceen?

Vrienden van het Earth Charter uit alle delen van de wereld, spreken zich in een serie essays uit over de relevantie van het Earth Charter in het nieuwe tijdperk waarin we nu verkeren, het antropoceen. Earth Charter International publiceerde de essays om de dialoog – op weg naar 20 jaar Earth Charter – te stimuleren.

Brendan Mackey uit Australië opent de dialoog met zijn essay waarin hij aangeeft dat het Earth Charter nog even actueel is als bij de lancering in juni 2000. Maar hij is teleurgesteld in de impact die het Earth Charter heeft kunnen genereren. Nu stelt hij voor om te komen tot een update van het Earth Charter in de vorm van addenda. Tineke Lambooy geeft in haar bijdrage aan op welke manier het Earth Charter kan dienen als gids voor sociaal ondernemerschap.

Alide Roerink noemt het Earth Charter een ‘game changer’ en beschrijft de relevantie van het Earth Charter in de sfeer van educatie, wereldburgerschap en ‘governance’. Zij ziet meer in versterking van de Earth Charter als beweging – bijvoorbeeld door het aangaan van partnerschappen met nieuwe initiatieven – dan in het schrijven van addenda. Het Earth Charter als verbindend platform voor dialoog, samenwerking en actie. Lees alle bijdragen, ook van mensen als Fritjof Capra en Klaus Bosselmann.

Je bent van harte uitgenodigd om te reageren en je eigen essay aan te dragen. Alle bijdragen zullen eind 2018 worden gebundeld en in een boek van Earth Charter International worden gepubliceerd.

Blog Anne van Groningen: “De onzichtbare ingrediënten van de plasticsoep”

Microplastics: kleine stukjes plastics die je met het blote oog bijna niet kunt zien. Ze zitten in je tandpasta, make-up, schoonmaakmiddelen én in je verse stukje vis. Vaak onzichtbaar, maar niet ongevaarlijk. Alleen weten we nog maar heel weinig over de effecten van microplastics op het ecosysteem en onze eigen gezondheid. Het is tijd dat daar verandering in komt.

De beelden van de plasticsoep kennen van allemaal wel: een enorm gebied in de Stille Oceaan, naar schatting vele malen groter dan Nederland, waar miljarden tonnen plastic en ander afval ronddrijft. De Delfste student Boyan Slat, oprichter van The Ocean Cleunup, werd wereldnieuws met zijn methode om het drijvende afval op te vangen door gebruik te maken van de natuurlijke stroming in de zee. Dit jaar gaat het eerste systeem het water in, en kan een begin worden gemaakt met het opruimen van de plasticsoep.

Die plasticsoep is niet zomaar ontstaan. Sinds de jaren 50 zijn we met zijn allen grootverbruiker van kunststoffen. Plastic heeft alleen één vervelende en vrij hardnekkige eigenschap: het is amper biologisch afbreekbaar. Dat betekent dat het eerste plastic afval dat in de jaren 50 werd geproduceerd, zich nog steeds ergens in ons ecosysteem bevindt. En daar komt alleen maar meer afval bij: de verwachting is dat onze plasticproductie over twintig jaar is verdubbeld.

Steeds meer mensen en bedrijven zijn zich bewust van plasticprobleem en komen met initiatieven om de plasticproductie en -consumptie te verminderen en het bestaande plastic zoveel mogelijk te recyclen of op te ruimen. Het initiatief van Slat is daar een voorbeeld van. Alleen het is maar een deel van het verhaal. De methode van Slat richt zich vooral op de grote stukken plastic die in de oceaan ronddrijven, zoals visnetten en boeien. Die zijn het makkelijkst te vangen, en voorkomen dat het plastic met de tijd uiteenvalt in kleinere, en veel schadelijkere stukjes plastic: microplastics. En die kleine deeltjes, daar moeten we iets mee.

In de mondiale plasticboekhouding zit namelijk een gat. Een groot gat. Slechts 0,1% van de wereldwijde jaarlijkse plasticproductie wordt teruggevonden in de oceanen. Het grootste deel van ons plastic is dus simpelweg zoek. Wetenschappers weten inmiddels dat plastic na verloop van tijd uiteen valt in (microscopische) kleine deeltjes, die met vroegere meetmethoden over het hoofd werden gezien. Deze zelfde wetenschappers noemen de microplastics een tikkende tijdbom.

Toch is er nog maar weinig aandacht voor de gevaren en risico’s van microplastics. Terwijl de plastic deeltjes zitten in het water dat we drinken, de lucht die we inademen en ook in de vis die we eten. Veel dieren zien de microplastics aan voor voedsel. Zo komen de microplastics in ons voedselsysteem terecht, en uiteindelijk ook in ons lichaam. En dat kan schadelijk zijn, want de deeltjes bevatten vaak giftige stoffen die uit het plastic vrijkomen.

Er moet nog veel onderzoek worden gedaan naar de risico’s van microplastics. Wat definiëren we precies als microplastics? En wat zijn de gevolgen hiervan op het milieu en onze gezondheid, op korte en lange termijn? In december 2016 schreef de Gezondheidsraad een briefadvies aan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu over de gezondheidsrisico’s van microplastics in het milieu. De urgentie begint langzaam aan te ontstaan, maar het is nog niet genoeg.

Want voor veel consumenten blijft het een ver-van-mijn-bed show, mezelf incluis. Ik scheid mijn plastic afval, breng statiegeldflessen braaf terug naar de supermarkt en weiger steevast om te betalen voor flesjes water. Allemaal dingen die ik zal blijven doen, maar ondertussen ben ik me er sterk van bewust geworden dat het plasticprobleem groter is dan wat er voor het blote oog zichtbaar is. We zien nu maar een topje van de wereldwijde ijsberg, die we de komende tijd samen moeten gaan blootleggen.

Anne van Groningen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Verslag Round Table Circulaire Economie 22 februari

Donderdag 22 februari heeft in het Circulair paviljoen van ABN AMRO de eerste Round Table van Worldconnectors in 2018 plaatsgevonden. Het thema van deze Round Table was, geheel in overeenstemming met de locatie, circulaire economie. Daarnaast stond de Round Table in het teken van het overlijden van Ruud Lubbers, erelid van Worldconnectors.

 

 

 

Na het welkom aan de aanwezige leden en externen, door Worldconnectors voorzitter Erik Thijs Wedershoven, hebben we door middel van enkele ‘in memoriam’ beelden stil gestaan bij het overlijden van Ruud Lubbers. Daarna was er gelegenheid voor het delen van herinneringen aan hem, waar door de aanwezige Worldconnectors dankbaar gebruik van werd gemaakt.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Na dit gepaste moment van afscheid was het woord aan Richard Koolos, Worldconnector en CSR manager bij ABN AMRO, die tijdens de Round Table als moderator en facilitator fungeerde. In zijn presentatie werden we onder meer bijgepraat over de circulaire architectuur van het Circulair paviljoen. Aansluitend op deze introductie was het woord aan de eerste spreker van de middag, Louise Vet directeur van NIOO-Knaw.

 

 

 

Louise Vet legde in haar presentatie de nadruk op het belang van de ecologische kringloop voor het juist begrijpen van het concept van circulaire economie. Ze merkte verder op dat we in ons huidige economisch systeem leven van `het kapitaal van de ecologie, in plaats van de rente´. Om dat te veranderen is het nodig dat zowel in beleid als in het bedrijfsleven lessen geleerd worden uit de ecologie, één van de prioriteiten hierbij zou het verdergaand integreren van circulaire economie binnen het top-sectoren beleid kunnen zijn.

 

 

 

 

 

De tweede spreker van de middag, Guido Braam directeur bij C Creators, behandelde met name voorbeelden van circulaire initiatieven binnen het bedrijfsleven. Hij benadrukte dat circulaire economie nu misschien een hype is maar slechts 15% van de mensen en bedrijven doen mee, het is nu van het allergrootste belang om op te schalen en de gehele economie circulair te maken. De prioriteiten liggen daarom bij het meetbaar maken van het concept circulaire economie en de focus op integrale, cross sectorale initiatieven.

 

 

 

Na de pauze was het de beurt aan de derde spreker van de middag, Roland Kupers oprichter van Roland Kupers Consultancy en schrijver van het boek ´Complexity and the art of public policy´. Het doel van deze derde presentatie was om enkele kanttekeningen te maken bij het concept circulaire economie, dit leidde tot enkele interessante inzichten wat betreft innovatie en hoe dit te bewerkstelligen. Eén van deze inzichten is de ´path dependency´ van innovatie en de daaruit voortvloeiende problematiek om te innoveren binnen de context van onze huidige bedrijven en systemen.

Naar aanleiding van de drie presentaties, met ieder een andere invalshoek richting de circulaire economie, namen we tot slot ruim de gelegenheid voor vragen en discussie. Eén van de thema´s die hierbij uitgebreid aan bod kwam is de potentie van het publieke en het private domein om innovatie vorm te geven en de circulaire economie naar een hoger plan te tillen. Om de brug te slaan tussen horizon één en horizon drie innovaties zijn vooral goede feedback loops van groot belang.

Aansluitend aan deze discussie was er een borrel en diner om het gehoorde nader te bespreken. Als Worldconnectors kijken we terug op een geslaagde bijeenkomst boordevol inspiratie.

Blog Ankie Petersen: “Ontwerpen voor de inclusieve stad”

Met duurzame stedelijke ontwikkeling denken we vaak aan milieumaatregelen. Steden moeten gezonde leefomgevingen zijn met een schone lucht, bij voorkeur minder auto’s en in de toekomst misschien wel CO2 neutraal. De duurzame stad gaat echter verder dan dat. Kijkend bijvoorbeeld naar de targets van SDG11: Sustainable Cities & Communities zijn er diverse punten te onderscheiden die enkel realiseerbaar zijn met een gezonde focus op de menselijke maat en de leefbaarheid van de stad, gezien vanuit sociaaleconomisch en sociaal-cultureel perspectief. De duurzame stad is ook een stad voor iedereen, ongeacht culturele achtergrond of sociale status. Inclusief.

De inclusiviteit van de stad heeft mijns inziens te maken met twee dingen: de toegankelijkheid van de stad voor iedereen, en de mogelijkheid tot zeggenschap over wat er in de stad gebeurt. Deze twee houden staan in nauw verband met elkaar. Ik zal het toelichten met een actueel voorbeeld:

De toegankelijkheid van de openbare ruimte, met name voor vrouwen, stond verleden jaar ter discussie toen een studente een boete aanvocht voor wildplassen. In haar ogen was de boete oneerlijk omdat vrouwen op bepaalde tijden van de dag nergens terecht kunnen om hun behoefte te doen. De rechter reageerde niet al te begripvol, en liet de studente de boete alsnog betalen. De studente had echter wel degelijk een punt: in heel het centrum van Amsterdam waren slechts 3 openbare toiletten te bekennen, op 45 urinoirs voor mannen. Eerlijk? Niet bepaald.

De beschikbaarheid van een openbaar toilet klinkt misschien als een marginaal onderwerp binnen stedelijk ontwerp. Pas als je zelf er actief mee te maken krijgt ervaar je het ongemak van een dergelijke ongelijke beschikbaarheid. Niet alleen vrouwen, maar ook ouderen van dagen of mensen met buik- of plasproblemen lopen hier tegenaan. Van die laatste categorie zijn er maar liefst 3,5 miljoen in heel Nederland, en het tekort aan openbare toiletten door heel het land weerhoudt deze mensen ervan naar buiten te gaan. Niet voor niets is er de afgelopen jaren een HogeNood app ontwikkeld voor precies deze doelgroepen, die mensen uitnodigt om extra toiletten ter beschikking te stellen bij mensen thuis. Maar is het niet ook mogelijk dit probleem binnen het domein van stedelijk ontwerp op te lossen?

Kijkend naar de geschiedenis van stedenbouw in Nederland is het gebrek aan plasvoorzieningen voor vrouwen en andere minderheden in de openbare ruimte niet verwonderlijk. Hoe onze steden en openbare ruimtes eruit moesten zien is voor een lange tijd namelijk bepaald vanaf de tekentafel, door een erg homogene groep en vanuit een homogeen perspectief. Voor een lange tijd waren vrouwen simpelweg niet of marginaal vertegenwoordigd in de beroepenvelden die te maken hebben met stedelijke ontwikkeling of ontwerp. Gelukkig kunnen huidige trends binnen het stadmaken – denk aan placemaking, social design en bottom-up ontwerp – een positieve bijdrage leveren aan deze vertegenwoordiging. Doordat gemeentes vaker in gesprek gaan met gebruikers en bewoners ontstaan er betere en toegankelijkere plekken voor iedereen, en kan er worden ontworpen vanuit diversere perspectieven.

Duurzame stedelijke ontwikkeling wordt vaak benaderd als een technisch onderwerp en een niche voor de specialisten van vanouds; planologen, geografen, architecten en bestuurders. Met de snelle wereldwijde urbanisatie die ervoor heeft gezorgd dat meer dan de helft van de wereldbevolking in steden woont, is het tijd dat het domein van duurzame stedelijke ontwikkeling wordt opengebroken en verplaatst naar het algemene debat over de manier waarop wij als maatschappij willen leven, nu en in de toekomst. Inclusiviteit, waaronder toegankelijkheid en zeggenschap, zijn hier belangrijke onderdelen van.

Ankie Petersen

 

Blog Rixt Harmsen: “A Shared Future”

Afgelopen januari vond tussen de besneeuwde bergtoppen van Davos de jaarlijkse bijeenkomst van het World Economic Forum plaats. De slogan van de conferentie luidde: Creating a Shared Future in a Fractured World. Vier dagen lang spraken regeringsleiders, captains of industry en deskundigen op allerlei vakgebieden over manieren om een betere wereld dichterbij te brengen.

Deze discussies zijn natuurlijk belangrijk. Tegelijkertijd krijgt wie Davos via krant, televisie of internet volgt niet het gevoel dat de oplossingen voor de problemen van onze tijd binnen handbereik zijn. De uitdagingen waar onze planeet voor staat zijn zó groot en zó complex, dat je je als gewone burger afvraagt wat jij nou concreet kunt bijdragen aan die betere wereld.

Toch geloof ik dat het niet ingewikkeld hoeft te zijn. Om deze reden heb ik in november 2017 deelgenomen aan de Cycle for Plan Nicaragua. Dit hield in dat ik, samen met 13 anderen, 8 dagen heb gefietst door de bergen van Nicaragua. Voorafgaand moest iedere deelnemer geld inzamelen dat wordt gebruikt om projecten te ondersteunen die een betere toekomst voor kinderen in Nicaragua bewerkstelligen. Wanneer je van 7 uur ’s ochtends tot 6 uur ’s avonds fietst kom je op nogal wat plekken. Bij het fietsen door de onder ontwikkelde dorpen werd ik geconfronteerd met de keihard realiteit; er zijn nog bergen werk te verzetten en dat gaat 550 kilometer fietsen niet direct oplossen.

Natuurlijk zijn de kinderen die ik in Nicaragua heb ontmoet, geholpen met onze bijdragen. Toch is dit misschien niet eens het belangrijkste resultaat van mijn geploeter door de bergen. Elke gedoneerde euro vervult niet alleen een financiële, maar ook een psychologische rol. Want niet alleen tijdens mijn reis, maar ook al bij het fondsenwerven heb ik met mensen in mijn omgeving gesproken over dezelfde grote thema’s waar wereldleiders zich in Davos het hoofd over gebroken hebben.

Daarmee heb ik in mijn directe kring niet alleen het bewustzijn over ontwikkelingsvraagstukken vergroot, ik heb mensen ook geïnspireerd om iets te gaan doen: bijdragen aan mijn fietsavontuur, zelf een actie op poten zetten of kleine maar concrete veranderingen doorvoeren in hun levensstijl en gewoonten. Inspireren tot doen en tot verandering in gedrag; is dat niet de eerste stap naar een betere wereld?

Onderschat daarom niet de kracht en het nut van de individu; zo blijkt dat een fiets, een internetverbinding en een dosis bevlogenheid volstaan om betekenisvolle impact te hebben. Je hoeft dus niet de baas te zijn over een land of multinational om je steentje te kunnen bijdragen. Alle beetjes helpen.

Dus zie je kleine stapjes niet als druppels op de gloeiende plaat, het zijn de sneeuwvlokken die samen de sneeuwbal van de vooruitgang vormen.

Rixt Harmsen